Verdachte heeft zich volgens de Rechtbank schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting. Deze hadden betrekking op aangekochte onroerende zaken op naam van rechtspersonen waarvan verdachte feitelijk bestuurder was.
De Rechtbank overweegt dat verdachte namens verschillende rechtspersonen zeven (nieuwbouw)woningen heeft gekocht in een tijdsbestek van slechts enkele maanden. Tot een daadwerkelijke levering van die woningen is het nooit gekomen wegens gebrek aan financiële middelen. Verdachte wist dat de financiële middelen van de rechtspersonen niet toereikend waren. Desondanks sloot hij namens deze rechtspersonen koop- en aanneemovereenkomsten, zonder hierbij enig voorbehoud ten aanzien van de financiering te maken. Wel werden aangiften ingediend die strekten tot teruggave van omzetbelasting. Dit behelsde kosten die verband hielden met de aankoop en (ver)bouw van deze onroerende zaken. Verdachte verscheen niet op afspraken bij notarissen ten behoeve van de leveringen en berichtte de verkopers dat de koop niet kon doorgaan wegens onvoldoende financiële middelen. Dat laatste viel soms vrijwel samen met berichten aan de belastingdienst, inhoudende dat aankopen onomkeerbaar waren en dat er zonder meer recht bestond op belastingteruggave. De ontvangen belastingteruggaven werden vervolgens aangewend voor de betaling van kosten van de enige wel geslaagde transactie, namelijk de aankoop van de grond/woning en daarmee samenhangende kosten, waar verdachte en zijn vrouw zelf wilden gaan wonen.
Naar het oordeel van de Rechtbank staat vast dat sprake is geweest van een modus operandi en/of een constructie, waarbij het nooit de bedoeling van verdachte is geweest om de goederen en/of diensten op de ingediende facturen daadwerkelijk te laten uitvoeren en/of te leveren dan wel om deze te betalen. De constructie was enkel bedoeld om – voor eigen gewin – de btw op die facturen terug te vragen van de belastingdienst. De Rechtbank ziet zich gesterkt in dit standpunt vanwege het feit dat alle financiële middelen die zijn ontvangen van de belastingdienst via verschillende bankrekeningen uiteindelijk zijn ingezet om het perceel en de woning te betalen, waar verdachte en zijn vrouw zouden gaan wonen. De Rechtbank komt gelet op bovenstaande tot de conclusie dat de aangiftes onjuist zijn gedaan, namelijk zonder onderliggende facturen en/of op basis van valse facturen.
De Rechtbank legt een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2020:1637