De Rechtbank veroordeelt verdachte wegens het feitelijk leiding geven aan het vervalsen van geschriften met betrekking tot PGB en het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk afleveren en voorhanden hebben van een geschrift, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een stichting.

Verdachte heeft volgens de Rechtbank feitelijk leiding gegeven aan een stichting die verantwoordingsformulieren, PGB overeenkomsten, een verkort aanvraagformulier, zorgovereenkomsten en andere documenten valselijk zou hebben opgemaakt en gebruikt. Gevolg hiervan is dat te hoge en onterechte PGB budgetten zouden zijn verkregen die ook niet rechtstreeks aan de stichting uitgekeerd hadden mogen worden. Daarnaast zouden de desbetreffende budgethouders ook nooit zelf over hun eigen PGB hebben kunnen beschikken.

De Rechtbank is van oordeel dat de gedragingen aan de stichting kunnen worden toegerekend, omdat deze gedragingen – zoals de aanvraag en beheer van PGB – passen in de normale bedrijfsuitoefening van de stichting. Het gaat hierbij om de gedragingen van een fysieke dader die (vervolgens) worden toegerekend aan een rechtspersoon als functionele dader. Het valselijk opmaken van documenten heeft ertoe geleid dat ten onrechte te hoge PGB zijn verkregen.

Weliswaar is de verdachte in formele zin niet als bestuurder van de stichting aan te merken, dit hoeft echter aan strafrechtelijke aansprakelijkheid niet in de weg te staan. Van belang is de maatschappelijke realiteit: wie treedt feitelijk op als bestuurder. De Rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte slechts als adviseur betrokken was..

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat bedrijven en instanties hebben in de geschriften en documenten met betrekking tot de PGB. Verdachte heeft gedurende vijf jaren opzettelijk geschriften vervalst en geen oog gehad voor de gevolgen. De Rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Rechtbank Den Haag, 22 september 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:11342