De verdachte diende – alhoewel niet als professioneel dienstverlener – voor verschillende personen belastingaangiften in. In de aangiften voerde hij verschillende aftrekposten op. Voorts zijn er bij hem thuis grote bedragen aan contanten aangetroffen en zou hij het beheer van gelden op een bankrekening hebben verhuld. In eerste aanleg is hij  voor het opzettelijk onjuist doen van aangiften en witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden. In hoger beroep stelt de verdediging dat verdachte niet als professioneel dienstverlener kan worden aangemerkt en de werkzaamheden veelal gratis dan wel voor een gering bedrag uitvoerde.

Hof Amsterdam overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onjuist doen van aangiften niet relevant is of de verdachte kan worden aangemerkt als een professioneel dienstverlener of dat zijn handelen tot enig voordeel heeft geleid. De personen ten aanzien waarvan de aftrekposten zijn opgevoerd, hadden hier geen aanspraak op en de verdachte heeft daarnaar, volgens het hof, beperkt tot geen onderzoek ingesteld. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de opgevoerde aftrekposten onjuist waren. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte meermalen opzettelijk onjuiste aangiften namens derden heeft gedaan.

De witwasverdenking ziet op twee bedragen van € 312.340 en € 485.560. Het eerste bedrag is aangetroffen in een kluis in de woning van verdachte. Daarnaast was verdachte penningmeester van een stichting die een bankrekening had met saldo van ruim € 485.560. De voorzitter van de stichting was de schoonzus van verdachte. Zij heeft verklaard dat de stichting op advies van de verdachte is opgericht en dat hij de volledige volmacht en het beheer had over de bankrekeningen. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat de verdachte in totaal € 260.000 heeft overgemaakt vanaf zijn eigen bankrekening naar de rekening van de stichting, terwijl dit bedrag niet kan worden verklaard uit zijn inkomen. Volgens het hof leidt dit ertoe dat sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden en is het aan verdachte om hierover een voldoende concrete en verifieerbare verklaring af te leggen.

De verdachte heeft onder meer verklaard dat van de gelden in de kluis € 70.000 afkomstig is uit de verkoop van aandelen. Nader onderzoek van het Openbaar Ministerie wijst inderdaad uit dat de verdachte in dat kader € 69.090,52 heeft ontvangen. Voor de overige gelden uit de kluis ad € 243.249,48 meent het hof dat de legale herkomst hiervan niet is vast komen te staan waardoor verdachte ten aanzien daarvan wordt veroordeeld voor witwassen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de gelden op de rekening van de stichting afkomstig zijn van verschillende bedrijven, inkomsten van het bedrijf van zijn broer en gelden van zijn moeder betreffen. Deze verklaring(en) acht het hof echter onvoldoende. Het hof komt ook ten aanzien van dit bedrag tot een veroordeling voor witwassen.

Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden, maar matigt dit vanwege overschrijding van de redelijke termijn tot 14 maanden met aftrek van voorarrest.

Hof Amsterdam 2 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1031

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:1031