Verdachte heeft tussen 2008 en 2011 een gastouderbureau geëxploiteerd. Uit een boekenonderzoek door de Belastingdienst in 2011 volgde onder meer dat verdachte niet of nauwelijks een papieren of digitale administratie had bijgehouden en dat hij gebruik had gemaakt van vervalste stukken.

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het opzettelijk onjuist doen van aangiftes inkomstenbelasting 2009 en 2010. Het deel van de winst dat verdachte door de exploitatie van het gastouderbureau over deze jaren heeft verkregen en dat niet in de aangiftes betrokken is, kan naar het oordeel van de Rechtbank als uit misdrijf verkregen worden beschouwd. Verdachte kon immers alleen over dit geld beschikken, omdat hij opzettelijk nagelaten heeft dit aan de Belastingdienst op te geven. Met dit geld heeft verdachte volgens de Rechtbank onroerend goed gekocht, waarmee hij zich tevens heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Daarbij heeft verdachte eveneens vervalste stukken gebruikt, zowel in het kader van het boekenonderzoek als bij het aanvragen van een hypotheek.

De Rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid omzet die hij had verkregen via zijn gastouderbureau niet aan de Belastingdienst heeft doorgegeven alsook dat hij zijn eigen financiële belangen voorop heeft gesteld en hierdoor de Belastingdienst en daarmee de samenleving voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld. Toen bij verdachte een boekenonderzoek werd uitgevoerd, waarbij bleek dat hij niet over een deugdelijke boekhouding beschikte, heeft hij tekstfiles aan de Belastingdienst aangeleverd van overzichten van zijn bankrekeningen die vervalst bleken te zijn. Ook heeft verdachte bij een hypotheekaanvraag gebruik gemaakt van valse facturen en een vervalst bankafschrift. Uit deze voorbeelden blijkt volgens de Rechtbank dat verdachte het kennelijk niet zo nauw neemt met de waarheid, terwijl nu juist bij belastingcontroles en het aanvragen van een hypotheek vertrouwd moet kunnen worden op de juistheid van de aangeleverde stukken.

De Rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gepleegde feiten op zichzelf zonder meer de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 18 maanden rechtvaardigden. Echter, omdat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop, verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten en omdat de Rechtbank de onroerende goederen die door verdachte geheel of gedeeltelijk zijn aangeschaft met door fiscale misdrijven verkregen gelden verbeurd zal verklaren, legt de Rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Rechtbank Noord-Nederland 24 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1879

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2017:1879