Verdachte wordt ervan verdacht fraude te hebben gepleegd met ‘verzoeken of wijzigingen voorlopige aanslag’ voor de inkomstenbelasting.

Als niet-ontvankelijkheidsverweer wordt door de verdediging onder meer aangevoerd dat de verdachte vervolgd had moeten worden voor belastingfraude en niet voor valsheid in geschrifte, omdat de verdachte stelt dat sprake is van nauwe samenhang tussen de verdenking ten aanzien van het opmaken van de voorlopige aangiften en het indienen daarvan bij de Belastingdienst. Om die reden had het OM moeten dagvaarden voor belastingfraude en niet voor het ten laste gelegde valsheid in geschrift. Door verdachte wordt in dat kader aangevoerd dat een ‘verzoek of wijziging voorlopige aanslag’ geen belastingaangifte is. Dit verweer komt er in de kern op neer dat elke (digitale) informatieverstrekking door een persoon aan de Belastingdienst: (a) voor zichzelf of (b) voor derden, moet worden aangemerkt als een bij de belastingwet voorziene aangifte. Het Hof overweegt dat deze zienswijze getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In dit geval moet vooropgesteld worden dat de Belastingdienst een voorlopige aanslag kan opleggen en dat een voorlopige aanslag, die voor of in de loop van het (lopende) tijdvak wordt vastgesteld tot een negatief bedrag, wordt aangeduid als een voorlopige teruggaaf. Een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag ontbeert elke wettelijke grondslag. De voorlopige aanslag dient namelijk, zonder dat er wordt uitgenodigd tot het doen van aangifte, in beginsel te worden gebaseerd op de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente kalenderjaar. Een opzettelijk onjuiste opgemaakt ‘verzoek of wijziging voorlopige aanslag’ voor de inkomstenbelasting is echter geen bij de belastingwet voorziene aangifte. Voor een ‘verzoek of wijziging voorlopige aanslag’ wordt een belastingplichtige niet uitgenodigd tot het doen van aangifte en mitsdien kan er geen sprake zijn van een aangifte die bij de belastingwet is voorzien. Het Hof  verwerpt de tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweren.

Het Hof oordeelt dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie jaar valselijk verzoeken voorlopige aanslag voor de inkomstenbelasting opgemaakt. De verdachte heeft deze verzoeken niet alleen voor zichzelf opgemaakt, maar ook voor zijn echtgenote en een drietal kennissen. Daarbij deed hij zich voor als een ter zake deskundige belastingadviseur. Naar aanleiding van deze verzoeken is de fiscus overgaan tot uitbetaling van een bedrag van € 148.926,00. De verdachte heeft verzuimd een en ander te corrigeren. Het Hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.

Alles overwegende en met inachtneming van een overschrijding van de redelijke termijn acht het Hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2019:4532