Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij – als medeplichtige – opzettelijk een aangifte omzetbelasting over het tijdvak 18 juni 2014 tot en met 30 juni onjuist heeft ingediend.

Het Hof acht – anders dan de politierechter in eerste aanleg – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het bewust doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting door een BV op zijn naam te laten zetten en op te richten, een zakelijke bankrekening te openen voor deze BV en ten behoeve van de aangifte omzetbelasting de belastingformulieren te ondertekenen.

Bij de onjuiste aangifte omzetbelasting is een groot bedrag aan terug te vragen omzetbelasting opgegeven gebaseerd op valse facturen. Het Hof is derhalve van oordeel dat op deze manier ten onrechte omzetbelasting is teruggevraagd. De gevraagde omzetbelasting is evenwel door de Belastingdienst niet uitbetaald.

Het Hof overweegt dat zonder de oplettendheid van de Belastingdienst de overheid, en daarmee de gehele samenleving, financieel zou zijn benadeeld. Het is naar het oordeel van het Hof een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen zijn en niet alleen tot fiscaal nadeel, maar ook tot ondermijning van de algemene belastingmoraal leidt.

Het Hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 100 uur passend en geboden.

Gerechtshof Amsterdam 15 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3638

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3638