Aan verdachte, voormalig accountant, wordt tenlastegelegd dat hij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend voor verschillende VOF’s.

De verdediging heeft in hoger beroep facturen in het geding gebracht en gesteld dat aan de hand hiervan vastgesteld kan worden dat de aangiften omzetbelasting juist zijn ingediend.

Het Hof overweegt ten aanzien van deze facturen dat deze afkomstig zijn van een bedrijf dat gelieerd is aan verdachte. Bovendien is het tijdstip waarop de facturen in de procedure zijn gebracht zeer laat, namelijk anderhalf jaar na het eindvonnis van de Rechtbank. Daarnaast  heeft verdachte geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vindplaats van de facturen, anders dan dat de facturen zich op een ander adres bevonden dan waar de doorzoekingen hebben plaatsgevonden. Evenmin is het voor het Hof duidelijk geworden om welke reden verdachte niet eerder over deze facturen heeft gesproken, terwijl hij bij meerdere gelegenheden om verantwoording is gevraagd over de bestreden aangiften. Het valt het Hof verder op dat op één van de facturen 21% btw is geheven, terwijl op de datum die staat vermeld op de factuur destijds nog het oude btw-tarief van 19% van toepassing was.

Gelet op het voorgaande twijfelt het Hof in ernstige mate aan de echtheid van de door de verdediging ingebrachte facturen. Het Hof zal aan de facturen dan ook geen betekenis toekennen. Naar het oordeel van het Hof is niet gebleken dat er binnen de VOF’s bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden waarover omzetbelasting moest worden geheven of feitelijke betalingen zijn gedaan waarvoor omzetbelasting kon worden teruggevraagd. Het Hof is van oordeel dat verdachte bij de oprichting van de VOF’s planmatig en verhullend te werk is gegaan. Hij heeft een derde en door hem opgerichte Limiteds ingeschakeld om te voorkomen dat hij direct gekoppeld kon worden aan de VOF’s. Verdachte heeft daarbij verschillende vestigings- en postadressen voor de VOF’s gebruikt om te voorkomen dat de Belastingdienst zou ontdekken dat op één adres een groot aantal VOF’s zou zijn gevestigd. Toen geen terugbetaling van omzetbelasting volgde heeft hij geen contact opgenomen met de Belastingdienst om te vragen wat de reden daarvan was. Ook op vragenbrieven is niet geantwoord. Op basis van deze gedragingen in onderling verband en samenhang bezien, komt het Hof tot het oordeel dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend om zodoende van de Belastingdienst gelden te ontvangen waar hij geen recht op had.

Het Hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij destijds werkzaam was als accountant en niet uit eigen beweging is gestopt met zijn handelingen. Dat een deel van de teruggevraagde bedragen niet aan verdachte is uitgekeerd, acht het Hof onder deze omstandigheden niet van doorslaggevende betekenis. Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3635

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3635